Nu Mandela weg is, is hij er juist weer wel. Dat was altijd al zo. Ook toen hij geheel en al levend, in de gevangenis zat, mocht de wereld hem niet zien, en zijn volk al helemaal niet. Het lied ‘Asimbonanga’ van Johny Clegg, gemaakt voor en over Mandela tijdens de periode van gevangenschap, betekent letterlijk ‘we hebben je niet gezien’. Van zijn levensjaren na de gevangenis zag Zuid-Afrika hem er maar negen regelmatig in het echt: van zijn vrijlating in 1990 tot zijn afscheid als president in 1999, dat vergezeld ging van de woorden ‘don’t call me, I’ll call you.’ Voor de rest moest de verweesde natie het doen met beelden, woorden, dromen.
De afwezigheid van Mandela maakt ook nu zijn aanwezigheid extra voelbaar, of tenminste: de Zuid-Afrikaanse behoefte aan die aanwezigheid. Een soms, lijkt het deze week, bijna wanhopige behoefte, als die van een kind dat, veel te jong, zijn ouders verloren heeft en hun foto dag en nacht bij zich draagt.
Mtunzi stortte in toen hij het hoorde. “Ik weet zelf niet waarom”, zegt hij, medepassagier in de trein naar de herdenkingsbijeenkomst, met T-shirt, houten kralen Xhosa-ketting en Mandela’s ‘Conversations with Myself’ geklemd onder zijn arm. “We wisten immers al maanden dat het elke dag afgelopen kon zijn. Misschien zelfs al een paar jaar. Ik was voorbereid. Maar ik ben de hele week van de kaart geweest.” Hij is te verlegen om te vertellen hoe precies. “Ik moest steeds maar aan mijn moeder denken. Het ging gek genoeg meer om haar dan om Mandela zelf. ”
Tussen Soweto en Orange Farm
Zijn herinneringen betreffen vooral de dag dat de hele familie in Diepkloof, Soweto, vastgekluisterd aan het scherm zat te kijken naar de vrijlating. Het was 2 februari 1990. “Hij liep de gevangenis uit en iedereen werd helemaal gek. Op de TV en in de huiskamer. Ik begreep dat hij onze leider was, maar dat niemand van ons hem ooit had gezien. Dat begreep ik niet. Ik was pas acht jaar oud dus dat ik hem niet kende was niet zo gek. Maar hoe kon mijn moeder, de belangrijkste mens die ik kende, haar eigen leider nog nooit hebben gezien?”
Waar zijn moeder nu is? “In Orange Farm.” Een squatter camp even buiten Pretoria. Ze zal vandaag zeker ook in het stadion zijn, weet Mtunzi, maar helaas zullen ze elkaar niet tegenkomen. “Ik moet op kantoor zijn. Mijn bedrijf verkoopt T-shirts.” Aha, vandaar de kunstzinnige T-shirts met echt mooi Madiba portret in pastel kleuren, die hij en zijn metgezel, Mogomotsi, aan hebben. Voor mijn geestesoog beginnen de moeder in Orange Farm en de duidelijk geslaagde zoon met zijn eigen bedrijfje tot leven te komen. “Dankzij Mandela hebben we geen burgeroorlog gehad, en wel vrijheid. Daardoor konden we dit bereiken.” Ik vraag of hij dan de afgelopen week, toen hij zo van de kaart was, niet bij zijn moeder had moeten zijn om samen te rouwen. Wilde hij zich tegenover moeder liever groot houden? Zoals zij zich, ongetwijfeld, al die jaren groot hield tegenover hem? Ik krijg geen antwoord.
“Ik ben bitter”, zegt Mogomotsi, die journalist blijkt te zijn. We hebben een superrijke elite en een volk dat nog steeds in armoede verkeert. Mijn goede vriend hier sappelt dag en nacht voor zijn bedrijfje. Hij krijgt nauwelijks steun. Het bestuur doet het niet goed. Hoe kan het dat zelfs met een voorbeeld als Mandela geen enkele leider van nu ook maar probeert in zijn voetsporen te treden?” Ik citeer Mandela’s eigen verklaring voor zijn door anderen veelgeroemde wijsheid: “Well, you know, 27 years in jail is a very long time to think …about yourself.” En natuurlijk was Mandela’s generatie –want Oliver Tambo en Walter Sisulu waren al net zo befaamd om hun leiderschap als hij- opgegroeid in relatieve vrijheid, in de periode voor de apartheid. Daar kwam nog bij dat Mandela uit de Xhosa-adel stamde en door de ouderen van zijn jeugd voorbereid was geweest op zijn rol als staatsman. Kom eens om zo’n opvoeding in het Soweto van de jaren zeventig, waar de toenmalige jeugd vooral geschoold werd in woede, agressiviteit, bitterheid en gangsterdom.
Een verklaring voor Jacob Zuma
Mtunzi vraagt wat dan de verklaring is voor het gedrag van een Jacob Zuma. Ook hij is toch een ‘oudere’ leider, al is hij dan weliswaar niet zo oud als Mandela’s generatie? Mogomotsi zou dat kunnen onderzoeken, zeg ik, en een artikel over schrijven. Wie zijn onze leiders, wat bepaalt hen, waar worstelen ze mee? Waar vinden we nieuwe, betere? “Ik wou dat dat mocht van de bazen van mijn krant”, is diens antwoord. “Vanwege de crisis wordt ook op de redactie steeds meer bezuinigd. Veel verder dan het verslaan van persconferenties komen we niet. Er is geen diepte.”
Ook Yolisa kan niet de diepte in over zijn verleden. “Als ik met mijn moeder over onze geschiedenis zou proberen te praten, zou ze een zenuwinzinking krijgen”, zegt hij als we samen in de stromende regen voor het huis van wijlen Mandela in Houghton, Johannesburg staan. Mogomotsi en Mtunzi zijn doorgereden naar Soweto, maar Yolisa en ik hebben hier afgesproken ‘weg van de menigte en het plebs’. Yolisa’s afkomst is, vergeleken met die van Mtunzi of van Zuma, nogal ‘speciaal’: als zoon van een zakenman uit het voormalige thuisland Ciskei groeide hij op temidden van een ‘elite die in dure auto’s reed en zijn kinderen naar Oxford stuurde’ op kosten van het apartheidsregime, dat dit collaborerende ‘zwarte zelfbestuur’ geinstalleerd had. Maar ook hij kan er met zijn ouders niet over praten. “Mijn moeder is breekbaar. Mijn vader pleegde zelfmoord toen hij in 1993 hoorde dat het afgelopen was met het thuisland-wezen.”
Yolisa vindt dat hij daarom tot de bofferds behoort: hij heeft immers nooit honger of pijn geleden en is weliswaar niet naar Oxford maar wel een hele goede school geweest. Zijn conversatie is doorspekt van gezonde zelfspot over hoe ‘welbespraakt’ en ‘intellectueel’ hij wel niet is vergeleken met ‘gewone’ zwarten. Al weet hij, zegt hij, niet hoe hij kijken moet als hij zulke complimenten krijgt toebedeeld door blanken. “Dan ga je elke keer weer door de grond.”
Zoeken naar gestolen vee
Yolisa’s moeder was ooit zo’n gewone zwarte geweest. “Een familie van landarbeiders in de Karoo. Ze hadden land en vee gehad maar dat was hen afgenomen. Stukje bij beetje. Dan weer werd hun bezit verklaard tot natuurreservaat, dan weer tot blank gebied.” Een oom van Yolisa’s moeder had zich verzet en was doodgeschoten door de nieuwe eigenaars. “De foto van Oom Kiki hing in iedereen’s huiskamer. Maar ik zag dat allemaal pas veel later. Want mijn ouders bezochten mijn moeders’ familie niet. Ze kregen onze oude kleren.”
Yolisa was twaalf en op kostschool toen medeleerlingen hem er op wezen dat zijn elite-bestaan slechts gouden schijn was. “Vrienden op school lieten me boeken zien die verboden waren, over onze geschiedenis, over Mandela. Ik begreep dat mijn vader en de thuislandregeerders die zijn vrienden waren, oplichters waren. Ze verrieden ons volk, ze speelden onder een hoedje met dezelfde regering die mijn moeders’ familie had verarmd en rechteloos gemaakt. Daar kwam ik in die tijd ook achter.” Of zijn moeder er ooit iets van zei tegen zijn vader of tegen hem? “Nee. Toen ik activist werd, vroeg ze alleen sarcastisch of ik nu ‘een geadopteerde zoon van Mandela’ was.”
Hoe getraumatiseerd zijn moeders’ familie was, merkte hij pas toen hij als ANC activist van 19 ontdekte dat de straatveger in het dorp waar de familie woonde, een oudoom van hem was, een broer van Oom Kiki. “Ik vroeg mijn tante waarom ik hem nooit ontmoet had, en ze werd kwaad, alsof dat iets was wat ik niet mocht vragen.” Maar hij bleef vragen stellen. “Vooral toen deze oom met pensioen ging en nu, in plaats van straatvegen, regelmatig dagenlange tochten ondernam. Op een gegeven moment vroeg ik hem waar hij toch steeds naartoe ging. “Mijn vee zoeken op de berg”, zei hij. Terwijl hij al jaren lang geen vee meer had.”
De woede bracht Yolisa ertoe om met zijn ‘gekke’ oom naar het blanke dorpscentrum te gaan om zijn staats pensioen op te eisen. “Hij had het nooit gekregen maar hij had er wel recht op. Samen met een neef, die ook activist was, namen we Oom Abie mee. We zouden stennis maken bij de blanken tot hij zijn geld zou krijgen.” Eenmaal in de hoofdstraat van het dorp werd de stennis echter gemaakt door oom Abie zelf. “Hij wilde het gemeentehuis niet in. Hij hield zich vast aan een boom. Mijn neef en ik probeerden hem los te trekken.” De schermutseling trok de aandacht van de blanke mevrouw in het gemeentekantoor. “Ze had mijn oom herkend en kwam naar buiten. “Abie, waarom kom je nooit je pensioen ophalen”, vroeg ze. Ze had een envelop in haar hand, met twee jaar pensioen erin uitgeteld. “Neem het nou, Abie, het is van jou”, drong ze aan.
Wij twee activisten wisten niet hoe we het hadden toen oom Abie voor de mevrouw op de grond zakte en ‘Sorry Madam, Sorry Madam’, huilde, en: “Ik wilde u niet storen, ik zou u nooit storen.” Toen het voorbij was hebben mijn neef en ik op een bankje in het dorp zelf uren zitten janken.”
Trauma? Niet zo erg, houdt hij vol. “Mijn oom wel, mijn moeder wel, ik niet. Ik ben immers upper-class. Stiff upper lip, old boy.” Hij heeft deze week alleen niet kunnen werken, geeft hij toe. “Ik was nogal kapot. En hij echoot Mtunzi’s woorden: “Ik weet niet waarom. We wisten immers dat hij elk moment dood kon gaan. Maar toen het gebeurde, brak ik toch.”
Oplichting en angst
Het ergste van de huidige tijd zijn de ‘oplichters’, zegt hij. “Lui die gewichtig doen en in dure auto’s rijden maar niets klaarspelen. Vroeger zag je ze alleen in Ciskei, tegenwoordig overal.” In de regen bij de modderige bloemenhulde voor het Mandela-huis wijst hij op een man die zich met gebalde vuist, al ANC-liederen zingend, laat filmen door de Duitse TV. “Hij kent de woorden niet eens, hij zingt maar wat.”
Laat hem toch? “Het zou me niet zo ergeren als veel van onze huidige bestuurders niet ook nep waren. Ze hebben geen idee van het werk dat ze moeten doen, ze zitten maar wat papier te schuiven.” Luiheid? Domheid? Gebrek aan morele waarden? “Faalangst. Dat krijg je als je opgroeit met het etiket ‘domme kaffer’: een minderwaardigheidscomplex. Je durft je werk niet eens te doen uit angst dat anderen zien dat je een fout maakt. Ze doen me aan Oom Abie denken. Het verschil is dat hij deed alsof hij er niet was, terwijl zij zich juist opblazen om hun angst te verhullen. En in de aanval gaan, gaan schreeuwen, als je ze bekritiseert.” We noemen wat ministers op die zich recentelijk zo hebben gedragen. Het zijn er heel wat. Later vandaag zal Zuma’s woordvoerder de (vele) mensen die de president hebben onthaald op boe-geroep tijdens de herdenkingsceremonie betitelen als ‘respectloos’ en ‘anti-ANC’.
Als het schandaal van de ‘nep-doventolk’ tijdens de ceremonie losbreekt, laat een twitteraar uit Botswana weten dat hij deze ‘fake it until you make it’ attitude van Zuid-Afrikanen ‘wel amusant’ vindt. En dat is het natuurlijk ook. We lachen allemaal, en terecht: de leukste grappen zijn immers altijd die, de de grootste tragedies vergezellen. Tot de tragedie weer doorbreekt: “Why is everything fake? Who the hell broke South Africa?” tweets een ‘Comrade Sipho’.
Deze week kwam met het beeld van Mandela ook het trauma van Zuid-Afrika weer te voorschijn: de pijnlijke waarheid dat er veel, heel veel gebroken is in dit land. Negen Mandela-jaren waren duidelijk niet lang genoeg om het te helen. En misschien kan dat ook wel helemaal niet, althans niet volledig, niet in enkele generaties. Maar deze week liet Mandela’s afwezige aanwezigheid het land Zuid-Afrika althans weer eens nadenken over wijsheid, leiderschap, en verzoening- indien niet met de vijand, dan toch met elkaar en met jezelf.